2017

Interview door Gerrit Hoogstraaten

Ze neemt me direct enthousiast mee in haar wereld, alsof het heel vanzelfsprekend is dat we daar nu samen rondlopen, ook al hebben we elkaar nooit eerder gezien. In de lange gang op weg naar haar atelier ligt een van haar beelden, naakt en weerloos en aan de kant geschoven op een oud matras, een beetje verweesd hier. Het is te groot voor haar atelier, dat al zo vol staat met alle andere beelden. Je bent hier nooit alleen, zei laatst nog een galeriehouder tegen haar.
‘Het is raar dat ze hier zo ligt,’ zegt ze. ‘Maar je kunt nu wel goed zien hoe ik de romp heb gevormd op een basis van ongebakken rioolbuizen. Die buizen komen uit een keramische fabriek in Oost-Duitsland waar ik in de zomer van 2012 een paar weken ben geweest.
   Gewoon was het niet, het was natuurlijk heel bijzonder dat ik als kunstenares in zo’n mannenwereld werd toegelaten. Een enorm bedrijf, met grote hallen en met een oven van honderd meter lang, probeer je dat eens voor te stellen!’
We lopen door naar haar atelier, verderop in de gang. Binnen schijnt de zon. Van alle kanten kijken Judiths beelden naar me. Een vruchtbaarheidsgodin met drie borsten overziet vanaf haar plaats voor het raam de hele ruimte.
   ‘Ik was er de enige vrouw tussen al die mannen,’ vervolgt ze haar verhaal over de keramiekfabriek. ‘Het was een hete zomer, in de gigantische hal was het veertig graden, naast mij werd die oven gestookt tot 1140 °C, dus je begrijpt dat ik daar niet in mijn winterjas stond. Ik was er elke dag van ’s morgens vroeg tot tien uur ’s avonds. Die mannen werken in shifts, dus ze konden in verschillende ploegen van mijn aanwezigheid genieten en dat deden ze dan ook volop. Er waren er die regelmatig vanuit een andere hal met een vorkheftruck langs kwamen rijden om te zien hoe die vrouw in dat hemdje en die korte broek daar aan het beeldhouwen was, ik voelde me heel stoer. Er was één man, dat was echt een fan geworden, die kwam ook als hij geen dienst had nog langs, die keek zijn ogen uit naar hoe ik daar stond te zwoegen en met een stuk hout op de klei stond in te hameren.’
   ‘Kijk,’ zegt ze, ‘ik heb in het bovenste deel een paar gaten in gemaakt, van verschillende grootte. Dus als ik er maar hard genoeg mee op de klei sla vervorm ik het oppervlak en breng ik er structuur in aan, daardoor wordt de huid ook zo levendig.
    ‘Het was leuk, het was een geweldige ervaring, maar ook heel erg vermoeiend. Aan het eind van de dag stortte ik bekaf in mijn bed, de volgende morgen weer aan het werk, mijn man heeft me nauwelijks gezien in die tijd.’
    ‘En exposeer je de beelden die je daar hebt gemaakt nu ook vaak?’
   ‘Zeker, ze zijn net terug uit museum Het Dolhuys in Haarlem, daar waren ze tot drie januari deel van de groepsexpositie Ontmoetingen. Daarom staat het hier nu ook zo vol. Het is altijd een heel gedoe om ze te vervoeren. De dame op de gang gaat straks naar het binnenhofje waar ik woon, op het Borneo-eiland. Daar krijgt het beeld voorlopig een plaats tot een volgende expositie. Iedereen die er woont is er heel blij mee dat het daar komt. We moeten het zware beeld liggend vervoeren en daar dan rechtop zetten, daar heb ik de hulp van minstens drie sterke buurmannen bij nodig. We wonen met meer kunstenaars rondom dat hofje, in atelierwoningen, we zijn een kleine gemeenschap op zichzelf. Je begrijpt elkaar nu eenmaal beter als je zelf ook met kunst bezig bent, dat is gewoon zo.’
    ‘Voor mij zijn emoties belangrijk, daar gaat het in mijn werk om. Ik probeer die in mijn beelden vast te leggen en daar is nu eenmaal een bepaalde levenshouding voor noodzakelijk. Ik bedoel dat heel praktisch, in de zin dat je er de tijd voor moet nemen, en de ruimte. Tijd die je in alle stilte doorbrengt, hoe eenzaam dat zelfverkozen isolement soms ook kan zijn. In de meeste beroepen is er geen tijd voor emoties, terwijl het voor mij dus juist essentieel is me daarop te kunnen concentreren.’
    In het resultaat is die opperste concentratie onmiskenbaar sterk aanwezig in alles wat hier staat.
    ‘Het gaat om mijn eigen emoties,’ verduidelijkt ze, ‘maar die zijn niet anders dan die van een ander. Of laat ik het zo zeggen: ik probeer door te dringen tot de universele kern daarvan, en die uit te beelden.’
   Mijn beelden, altijd lichamen, spreken over hun innerlijk. Hun uiterlijke schoonheid, of lelijkheid, is niet bepalend voor wat ze je laten zien. Bij mij kan uiterlijke schoonheid in één en hetzelfde beeld daarom juist ook heel goed gecombineerd zijn met de expressie van innerlijke angsten, emoties, verdriet en depressie. Ik gebruik vaak dat contrast, die verscheurdheid, waardoor mijn beelden ook hun kwetsbaarheid tonen.’
    ‘Ik heb ook beelden gemaakt van gesluierden. De sluier fascineert me daarbij, die zowel afdekt als uit doet komen, die je vertelt wat je van haar mag zien en wat ze voor je verborgen houdt. Ik speel daarmee, ik zei het al, ik werk graag met contrasten.’
Dat die contrasten niet alleen voortkomen uit innerlijke verscheurdheid of onderdrukking van vrouwelijke kracht, maar ook kunnen verwijzen naar wat er in de wereld aan hartverscheurends gebeurt, wordt schrijnend duidelijk in haar project ‘hangende huiden’. We zien de huiden van zwangere vrouwen, opengesneden en als karkassen in de ruimte bungelend, een aangrijpende confrontatie van vruchtbaarheid en dood, oerdrift om te leven en drang tot vernietiging, Eros en Thanatos. De huiden zijn gemaakt van aluminiumcement hangend aan staaldraad, maar ze komen schokkend levensecht over. Ze zijn al op veel plaatsen geëxposeerd, onder meer in Amsterdam, Hamburg, Dresden, Eupen en Katowice.
    ‘Die mensenhuiden waren geïnspireerd op de afschuwelijke burgeroorlog in Rwanda,’ vertelt ze daarover. ‘Elke avond die verschrikkelijke beelden op tv. Op een gegeven moment kon ik er niet meer omheen. Ik voelde me schuldig als mens. Ik vond het gek dat wij mensen dit allemaal lieten gebeuren. Ik heb in 1994 ook een installatie in het Amsterdamse Bos gemaakt, van torso’s die ik ondersteboven tussen twee houten stammen ingeklemd in de lucht liet hangen. Dat werk was vier meter hoog en negen meter lang en heette The never ending story. Wij weigeren te leren. Er is nog steeds op zoveel plekken oorlog.’ Ze heeft veel gereisd, onder meer in Afrika, Centraal Amerika en de Indonesische archipel. Overal waar ze komt kijkt ze vooral naar de mensen, eerder nog dan naar de natuur. Ze kijkt naar hoe ze bewegen, hoe ze praten, hoe ze doen.
‘Ik pas me ook steeds aan mijn omgeving aan, om er deel van te worden. In Jemen bijvoorbeeld voelde ik dat het dragen van een lange broek tussen al die burka’s niet klopte en dus trok ik een lange rok aan. In Ethiopië had ik precies het omgekeerde, daar wilde ik het liefst meteen meedoen met een kort rokje en bloot bovenlichaam. In Zimbabwe heb ik vaak meegedanst met de lokale bevolking. De Afrikaanse dans, dat zit ergens diep in mij, ik vind dat heerlijk om te doen en volgens mij heeft iedereen dat wel een beetje, dat oergevoel van dansen om een kampvuur. Je hebt je vorige leven hier doorgebracht, zeiden ze tegen mij.’
    Hoeveel levens zal ze ook al wel niet hebben geleid voor ze tot zo’n ongewoon veelzijdig en internationaal hoog gewaardeerd oeuvre van sculpturen, installaties, tekeningen, schilderijen en foto’s kon komen, vraag ik me af.
Het Mexicaans mannetje, een rondbuikig en enigszins voorovergebogen kereltje op kromme beentjes, opgebouwd uit een halve kruik met een hoofd dat eigenwijs een kleine neus in de lucht steekt.
‘Ik heb dat beeld gemaakt in 2014, toen ik het brokstuk van die kruik bij een antiekhandelaar op de Noordermarkt had gekocht en meteen zin kreeg het als onderdeel van een beeld te gebruiken. Het mannetje, met zijn zielige armpjes ontstond verder vanzelf. In dezelfde zomer was ik uitgenodigd foto’s te exposeren op een festival in New York. Tijdens de verkenning van Coney Island bij New York gebeurde iets heel ongelooflijks. Ik filmde een paar krachtsporters die op het strand bezig waren met hun fitnesstraining. Ze drentelden behaagziek met hun goedgetrainde lijven om elkaar heen, bewonderden elkaars sixpacks en deden oefeningen aan de rekstokken die daar stonden. Terwijl ik aan het filmen was zag ik verderop een mannetje lopen, een beetje kreupel en leunend op een stok, en ik wist niet wat ik zag: dat was mijn Mexicaantje! Die liep daar ineens zomaar werkelijk rond! Hij kwam steeds dichterbij, en wat het mooiste was, ik hoefde mijn camerastandpunt niet te veranderen omdat hij gewoon regelrecht het beeld binnenliep en op een bankje tussen die sportende mannen ging zitten. Mooier kon het niet! Die tegenstelling ook weer, van het mismaakte lichaam met die sporters. Het filmpje staat op Youtube, Männersprache heb ik het genoemd. In het Manor Hotel, in Amsterdam, kon ik de installatie perfect presenteren. Het beeld was zo geplaatst dat de Mexicaan naar zich zelf in de film keek. https://www.youtube.com/watch?v=2Q-QbdeRXsw. Je ziet de sportende mannen, met mooie muziek daaronder. Pas na bijna twaalf minuten duikt een kleine man met een plastic tas op, alsof hij zo uit zee komt gelopen. Meeuwen vliegen rond zijn hoofd als hij op zijn dooie gemak op het bankje bij de rekstokken plaatsneemt.
‘Hoe en waar is eigenlijk jouw kunstenaarschap begonnen? Of ben je dat gewoon je hele leven al?’
    ‘Ik weet zelfs niet of er wel een moment is aan te wijzen dat ik het werd, als je dat al kunt zeggen. Toen ik negen jaar was, we woonden in Hamburg, kocht mijn moeder een keramiek-oven en binnen de kortste keren stond het hele huis vol met mijn beelden van alles wat ik zag en meemaakte. Van het schaatsen bijvoorbeeld, of van een concert waar we waren geweest. Op mijn vijftiende ging ik naar Engeland, een jaar lang naar een internationale school. Daar leerde ik de ‘donkere kamer’ kennen en raakte ik helemaal verslingerd aan fotografie. Sindsdien heb ik overal waar ik woonde een Doka gebouwd, tot ik zwanger werd en het niet meer verantwoordelijk was giftige dampen in te ademen. Nou ja, en tegenwoordig kan alles digitaal, ik heb geen Doka meer nodig. Rond mijn twintigste ging ik naar de Rietveld, daar ben ik in 1994 afgestudeerd op de afdeling Beeldhouwen, maar ook daarna heb ik veel cursussen gevolgd, je raakt natuurlijk nooit uitgeleerd in dit vak.’